Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB5536

Datum uitspraak2007-10-02
Datum gepubliceerd2007-10-15
RechtsgebiedBijstandszaken
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/5062 WWB
Statusgepubliceerd


Indicatie

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor verhuis- en inrichtingskosten.


Uitspraak

06/5062 WWB Centrale Raad van Beroep Enkelvoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Appellant], tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 7 augustus 2006, 06/1183 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellant en het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Nijmegen (hierna: College) Datum uitspraak: 2 oktober 2007 I. PROCESVERLOOP Namens appellant heeft G. Berghoef te Nijmegen hoger beroep ingesteld Het College heeft een verweerschrift ingediend. De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van 21 augustus 2007, waar partijen niet zijn verschenen. II. OVERWEGINGEN De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden. Op 18 maart 2005 diende appellant een aanvraag in om bijzondere bijstand voor verhuis- en inrichtingskosten. Bij besluit van 13 juni 2005 heeft het College deze aanvraag afgewezen. Daarbij heeft het College onder verwijzing naar artikel 15, eerste lid, van de Wet werk en bijstand (WWB) overwogen dat de Wet Voorziening Gehandicapten (Wvg) kan worden beschouwd als een aan de WWB voorliggende voorziening, welke wordt geacht voor appellant toereikend en passend te zijn. Voorts heeft het College overwogen dat niet is gebleken van dringende redenen om van artikel 15 van de WWB af te wijken. Tegen dit besluit heeft appellant geen bezwaar gemaakt. Bij besluit van 21 juli 2005 is de aanvraag van appellant om een financiƫle tegemoetkoming voor verhuis- en inrichtingskosten ingevolgde de Wvg afgewezen. Nadat op 21 september 2005 het tegen dit besluit gemaakte bezwaar ongegrond werd verklaard heeft appellant op 17 oktober 2005 wederom bijzondere bijstand aangevraagd voor de verhuis- en inrichtingskosten. Bij besluit van 10 november 2005 is deze aanvraag onder verwijzing naar artikel 35, eerste lid, van de WWB door het College afgewezen. Bij besluit van 24 januari 2006 heeft het College het bezwaar tegen het besluit van 10 november 2005 ongegrond verklaard. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank - met een bepaling over het griffierecht - het beroep tegen het besluit van 24 januari 2006 ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat er sprake is van een herhaalde aanvraag en dat niet gebleken is van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Appellant heeft zich gemotiveerd tegen de uitspraak van de rechtbank gekeerd. De Raad komt tot de volgende beoordeling. Een bestuursorgaan is in het algemeen bevoegd om, na een eerdere afwijzing, een herhaalde aanvraag inhoudelijk te behandelen en daarbij het oorspronkelijke besluit in volle omvang te heroverwegen. Het bepaalde in artikel 4:6 van de Awb staat daaraan niet in de weg. Indien het bestuursorgaan met gebruikmaking van deze bevoegdheid de eerdere afwijzing handhaaft, kan dit echter niet de weg openen naar een toetsing als betrof het een oorspronkelijk besluit. Een dergelijke wijze van toetsen zou zich niet verdragen met de dwingendrechtelijk voorgeschreven termijn(en) voor het instellen van rechtsmiddelen in het bestuursrecht. Gelet hierop dient de bestuursrechter in zulk geval uit te gaan van de oorspronkelijke afwijzing en zich in beginsel te beperken tot de vraag of sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden en, zo ja, of het bestuursorgaan daarin aanleiding had behoren te vinden om het oorspronkelijke besluit te herzien. Ter ondersteuning van zijn herhaalde aanvraag heeft appellant gewezen op de afwijzing van zijn aanvraag om een financiƫle tegemoetkoming voor de verhuis- en inrichtingskosten in het kader van de Wvg. Daarbij gaat het op zichzelf om een nieuw gebleken feit, hetgeen door de rechtbank niet is onderkend. Naar het oordeel van de Raad dwong dit nieuwe feit het College echter niet tot een ander besluit, aangezien de kosten van verhuizing en de daarmee samenhangende herinrichting behoren tot de incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan die uit het inkomen moeten worden bestreden en appellant de betreffende kosten ten tijde van de aanvraag reeds volledig had voldaan. Er was dan ook geen sprake van een situatie als bedoeld in artikel 35, eerste lid, van de WWB. Een en ander brengt de Raad tot het oordeel dat niet kan worden gezegd dat het College niet in redelijkheid tot het bestreden besluit heeft kunnen komen. Het voorgaande betekent dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak komt, met verbetering van de gronden, voor bevestiging in aanmerking komt. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep; Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door J.M.A. van der Kolk-Severijns. De beslissing is, in tegenwoordigheid van R.J. van der Veen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 2 oktober 2007. (get.) J.M.A. van der Kolk-Severijns. (get.) R.J. van der Veen. RB